Het is langzamerhand niet eenvoudig meer de discussie over CO2-belasting nog te begrijpen. Een CO2-taks betekent het einde van de industrie in ons land, zeggen vertegenwoordigers van de industrie. Nee hoor, vindt het groene smaldeel: klimaatbeleid zonder CO2-heffing is geen klimaatbeleid, en die bedrijven gaan heus niet zomaar weg. Of wel, misschien, maar wat dan nog?
Het gesprek smoort in welles-nietes. Het zou wellicht verder kunnen komen als we een wezenlijke onderliggende vraag bespreken: wat willen we met de internationaal opererende industrie in een wereld die uiteindelijk naar 0-broeikasgasemissies toe gaat? En die, zou ik er meteen aan toevoegen, onderworpen is aan een aantal internationale spelregels die de markt oplegt. Met de prijs als hoofdspelregel op commoditymarkten.
Naast het dictaat van de internationale markten gelden voor de energie-intensieve industrie ook nog eens, eveneens internationale, klimaatspelregels. Die deels strijdig zijn met andere, op individuele landen gerichte, klimaatdoelen en -spelregels. Zo valt de Europese industrie, evenals de elektriciteitssector, onder het emissiehandelssysteem. Dat is in feite voor die sectoren een Europese doelstelling en instrument ineen: een maximaal aantal megatonnen CO2-equivalenten in combinatie met verhandelbaarheid, die tot een CO2-prijs leidt. Een Nederlandse nationale reductiedoelstelling heeft ook op de emissiehandelssectoren betrekking. Specifieke nationale instrumenten voor die sectoren, zoals een CO2-taks maar ook een subsidie voor de productie van duurzame elektriciteit, ondergraven de effectiviteit van de Europese emissiehandel, en vice versa. Dat punt wordt, behalve door de industrie zelf, echter amper in de discussie ingebracht.
In die context moet de CO2-taks-discussie echter worden gezien. Dan is het beeld dat de Nederlandse industrie een bescheiden CO2-heffing waarschijnlijk wel zal overleven – maar het probleem is dat niet te zeggen is waar de grens ligt tussen overleven of doodgaan dan wel vertrekken. Het beeld is voorts dat in bredere Europese context een CO2-taks voor de industrie niet erg effectief is, gegeven de emissiehandel en gegeven de importen en exporten van energiedragers en van energie-intensieve producten. De economie als geheel vangt een krimp van de Nederlandse industrie mogelijk wel op via, noem ’s wat, de groei van de financiële sector die immers ook geld kan scheppen, of pak ‘m beet wat extra groei van het toerisme en de horeca.
Maar is dat wat we echt willen?
Ook, of misschien zelfs wel: juist in een klimaatneutrale economie zal heel wat staal, metalen en chemische producten nodig zijn, al is het maar voor de windturbines, zonnecellen, koperdraden, stadsverwarmingsbuizen, aardwarmtepijpen en andere energietechnieken. Om nog maar te zwijgen over verdere producten die mensen wensen. En ook, of misschien wel: juist bij maximale circulariteit zijn industriële processen volop nodig. Op welk grondgebied deze industrieën staan is een andere vraag.
Waarom niet ook, of misschien zelfs wel: juist in Nederland. Als wereldwijd de behoefte aan emissiearm staal, metalen en chemicaliën zal groeien, dan moeten wij die toch kunnen leveren?
Dat betekent wel dat we een gezamenlijke toekomst met die industrieën moeten vormgeven, en dat we ze moeten trakteren op een investeringsklimaat dat bevordert dat ze én in ons land blijven én schoner worden.
Dat kan best. Kijk, binnen de industrie zijn tal van klimaatmaatregelen mogelijk voor een prijs per ton CO2 die aanzienlijk lager is dan wat in andere sectoren moet worden neergeteld. Alleen, gegeven de tucht van de mondiale markten en de weeffouten in het internationale klimaatbeleid gaat de industrie die maatregelen niet zonder meer nemen. Dan moet de ‘B.V. Nederland’ die maatregelen maar bij de industrie kopen, via subsidies, die per ton CO2 een stuk lager zullen zijn dan bedragen die voor bijvoorbeeld de gebouwde omgeving op tafel komen.
Wat nodig is, is industriebeleid in de vorm van doordacht klimaatbeleid, en omgekeerd. En allez, daar mag dan ook best een bescheiden heffinkje in zitten. Maar laat ze blijven, die industrieën, en laat ze vergroenen.