Met de studie ‘beschikbaarheid en toepassingsmogelijkheden van duurzame biomassa’ van PBL en CE Delft, een joint fact-finding-traject door MSG en De Gemeynt, en een daarop gebouwd advies Biomassa in Balans van de SER (2020) leek het woelige biomassadebat wel een tijdje gepacificeerd. Bijna iedereen kon zich wel vinden in het SER-advies. Maar onder de oppervlakte ging het gepolariseerde debat gewoon door. Onze mailboxen puilen uit met pittige mails waarin (dikwijls emeritus) hoogleraren elkaar beschuldigen van belangenconflicten of gebrek aan integriteit, en normatieve uitspraken doen over andere vakgebieden dan de eigen expertise. Waarin selectief in de brede vijver aan kennis wordt gevist om vooral het eigen punt te maken. Maar waarin ook wel degelijk gezocht wordt naar wat gezamenlijke vertrekpunten kunnen zijn.
Conflicten
De conflicten gaan momenteel vooral over houtige biomassa. De een beweert hierover dat er hele bomen worden gekapt om energie (houtpellets) van te maken, wat een ramp voor het klimaat zou zijn. De ander stelt dat energetische benutting van reststromen, die nu onvermijdelijk ontstaan als hout uit fatsoenlijk beheerde bossen wordt ingezet voor bouwmaterialen, meubels en pulp, een onmisbaar ingrediënt is van klimaatbeleid dat de opwarming conform het Parijsakkoord wil beperken.
In wat mildere vorm dan voorafgaande aan het SER-advies het geval was zien we de controverses in diverse artikelen in dit tijdschrift ook terug. De stukken zijn duidelijk geschreven vanuit nogal uiteenlopende wereldbeelden en visies, en op basis daarvan worden de betogen gecomponeerd. Dat hoeft op zichzelf niet problematisch te zijn, als maar helder is welke aannames en uitgangspunten daarachter zitten. Maar die blijven vaak verborgen. Zo stellen zowel Vet en Katan als Swart en Visschers dat biomassa-inzet de CO2-uitstoot verhoogt ten opzichte van fossiel. Ze staven dit met de CO2-uitstoot per eenheid energie gemeten ‘aan de schoorsteen’, ook al geven de bronnen die ze hiervoor raadplegen zelf aan dat voor verbranding plaatsvindt CO2 tijdens de groei wordt vastgelegd. De bewering dat het beter zou zijn voor het klimaat om in plaats van biomassa-reststromen gas als energiebron te gebruiken kan in een enkel geval bij specifieke ketens kloppen, afhankelijk van de soort reststromen en de toepassingen – maar is in de meeste gevallen niet juist. De keten-layout is bepalend. Maar voor BECCS (Bioenergy with carbon capture and storage) is het helder: alle IPCC-studies, gebaseerd op grondig wetenschappelijk onderzoek, laten zien dat de optie zeker klimaatnegatief is. Wie anders beweert bewijst het klimaatbeleid geen dienst.
Het lastige is: door tegenover een bewering die als juist wordt gepresenteerd een tegenovergestelde of genuanceerde bewering te stellen die eveneens als juist wordt gepresenteerd, maken we het de lezers/beleidsmakers ook niet echt makkelijker. Immers, wie te geloven en hoe te handelen als de beweringen van verschillende experts kennelijk nogal uiteenlopen? Zelf honderden studies doorploegen? Onbegonnen werk. De eigen mening dan maar maatgevend laten zijn? Begrijpelijk, maar jammer van de expertise en de lijnen die in brede assessments van de kennis wel degelijk te ontwaren zijn.
Van feiten verschillen
De beste raad is vooral proberen te begrijpen waarom experts niet alleen van mening verschillen maar soms ook ‘van feiten verschillen’, zoals cabaretier Pieter Derks het eens zo puntig zei. De belangrijkste verklaring zit in de rol die de verschillende experts en discussianten zich aanmeten. Daarbij is het goed zich te realiseren dat er achter de uiteenlopende stellingen en soms zelfs uiteenlopende ‘feiten’ reële zorgen zitten, en maatschappelijke opvattingen waaruit die zorgen voortkomen. Die bepalen in sterke mate de lens waardoor iemand naar het maatschappelijk debat kijkt, en daarmee de selectie die iemand maakt uit de onmetelijke zee van argumenten, documenten en incidenten om een betoog kracht bij te zetten.
Inzet van biogrondstoffen is inherent complex. De kracht van biogrondstoffen is tegelijk de zwakte. Ze zijn voor zeer uiteenlopende toepassingsgebieden inzetbaar: voedsel, grondstoffen, materialen, energie. Er komen dus ‘claims’ op biogrondstoffen vanuit zeer verschillende gebieden. Dat betekent niet alleen concurrentie op verschillende markten, maar ook concurrentie om de schaarse (natuurlijke) hulpbronnen die de potentiëlen van biogrondstoffen bepalen: (vruchtbare) grond en alternatieve aanwending van die gronden, nutriënten, water en zo meer. Onenigheid over biogrondstoffen komt voor een belangrijk deel voort uit maatschappelijke voorkeuren en de waarden die daarachter liggen. Er zijn in het maatschappelijke en politieke discours wensbeelden en ambities die haaks op elkaar kunnen staan. Dat vraagt geen wetenschappelijke, maar maatschappelijke en politieke stellingnames.
In deze complexiteiten is het immers moeilijk één enkele waarheid te vinden. Alleen al de uitsnede (frame) uit dit ingewikkelde systeem bepaalt de analyse en de stellingname, en inderdaad zelfs wat als ‘feit’ wordt gezien en wat niet. Dat was destijds de reden om de PBL-studie naar beschikbaarheid en toepassingen vergezeld te laten gaan van een joint fact finding-proces, dat liet zien hoe ‘feiten’ door aannames en wereldbeelden worden gekleurd. Dat maakt helder waar overlap zit, waarop gehandeld kan worden, en waar controverses zijn, waarop nader onderzoek, debat en politieke keuzes nodig zijn.
Meer joint fact finding
Wij denken dat in deze richting meer stappen van studie en joint fact finding nodig en mogelijk zijn, om een aantal hoofdvragen voor de toekomst beantwoord te krijgen. Achterliggende vraag: hoe krijgen we ons economisch systeem, dat voor onder meer voedsel, materialen en energie al in hoge mate op biogrondstoffen draait, binnen de planetaire grenzen, zeker als door aanscherpend klimaatbeleid de vraag naar biogrondstoffen naar verwachting nog verder zal toenemen? En dan zullen ook nog eens negatieve emissies (netto verwijdering van CO2 uit de atmosfeer) nodig zijn, en routes daarheen kunnen veelal goed worden gecombineerd met andere, hieraan voorafgaande toepassingen. Het pleidooi voor een routekaart negatieve emissies in combinatie met hoogwaardige toepassingen en slimme cascadering onderschrijven we van harte.
Studies als de recente trajectverkenning klimaatneutraliteit door het PBL, waar Bart Strengers in dit tijdschrift over schrijft, laten zien dat alle opties nodig zijn. Dan kunnen en moeten we ook twisten over economische vertraging of krimp, bij voorbeeld of we willen dat Nederland een belangrijke rol blijft spelen in onder andere de productie van chemicaliën en transportbrandstoffen. Maar zelfs dan hebben we een kompas nodig om door de complexiteit van biogrondstoffen te navigeren en de juiste keuzes te maken. Daar helpen brede systemische beschouwingen zoals die van PBL, het genuanceerde artikel van Natuur & Milieu, en de dito beschouwing over biobrandstoffen en negatieve emissies van Loes Knotter in onze ogen beter bij dan meer agenderende stukken die vanuit een enkel perspectief of wereldbeeld worden geschreven. Reële dilemma’s in complexe problemen die om lastige afwegingen vragen zijn helaas alleen met genuanceerde analyses aan te pakken.
Tijd voor een update
Het is wel duidelijk geworden dat het onmogelijk is om op voorhand overeenstemming tussen experts en belanghebbenden te krijgen over wat de ‘beste’ koers is. Wel is het in onze ogen goed mogelijk gebleken om achterliggende wereldbeelden en uitgangspunten te verhelderen, zodanig dat verschillende stromingen elkaars redeneerwijzen kunnen begrijpen, en in elk geval zoveel mogelijk gezamenlijk een ontwikkelpad kunnen doorlopen. Het eerdere SER-advies liet zien dat zo’n traject te midden van de controverses wel degelijk te vinden is. Het is tijd voor een update daarvan.